Telkens wanneer ik iemand de uitdrukking mijn en dijn hoor zeggen of zie schrijven vuurt mijn gemoed. Dijn ‘jouw’ is mij namelijk een welbemind oud woord, stammend uit een tijd dat du/dou ‘jij’ in het algemeen Nederlands nog niet door gij/jij was vervangen. De Scandinavische talen, het Duits, het Fries en ook het Gronings en het Limburgs gebruiken allemaal nog een vorm van du/dou en dijn.
Beleefdheid
Gij/jij is oorspronkelijk de méérvoudsvorm van de tweede persoon en betekende dus ‘jullie’. In de Middeleeuwen begonnen Nederlandse schrijvers het naar Romaans voorbeeld als beleefdheidsvorm voor tweede persoon enkelvoud te gebruiken. Omdat men uiteraard uiterst beleefd was naar iedereen werd deze beleefdheidsvorm de algemene aanspreekvorm en stierf du/dou stilletjes uit in het algemeen Nederlands. Vervolgens ontstond de behoefte om een nieuw tweede persoon meervoud te hebben; langs een vorm als ju lieden ‘jou lieden’, zijn wij uiteindelijk aan jullie gekomen.
Maar toen de beleefdheidsvorm de algemene vorm was geworden ging het weer kriebelen; men ging vanzelf op zoek naar een nieuwe beleefdheidsvorm. En zo heeft u zijn intrede gedaan. De herkomst van u is niet helemaal duidelijk. Volgens een opvatting is het domweg hetzelfde woord als u, de vorm die gij heeft als lijdend of meewerkend voorwerp. Volgens een meer gangbare opvatting was die voorwerpsvorm weliswaar van invloed, maar komt u in beginsel uit de schrijftaal, en is het versleten uit de afkortingen van Uwe Edelheit.
In het Engels zijn overeenkomstige dingen gebeurd. You is eigenlijk een beleefdheidsvorm, ontstaan uit de voorwerpsvorm van het tweede persoon meervoud. Doch anders dan in het Nederlands is er geen nieuw tweede persoon meervoud (zoals Nederlands jullie) en ook geen nieuwe beleefdheidsvorm (zoals Nederlands u) ontstaan. Het oorspronkelijke tweede persoon enkelvoud is daarentegen behouden in archaïsch taalgebruik: thou, thee en thy/thine zijn hoogst dichterlijk en worden nu grappig genoeg vaak juist als beleefdheidsvormen beschouwd.
Nederlandse dichters hebben nog getracht du/dou ‘jij’, dij ‘jou’ en dijn ‘jouw’ te bewaren of doen herleven. Du bist mijn soon, heden heb ick dy voortghebracht, schrijft Willem de Volder in 1557. Dijn ben ik, dijn, voor immer dijn!, roept Frans de Cort door zijn pen in 1868 nog.
Tweevoud
Evenwel het herinneren of zelfs herleven waard zijn de oude tweevoudsvormen, die in het Oudnederlands al niet meer zijn opgeschreven, maar getuige hun voorkomen in verscheidene zustertalen ooit algemeen Germaans waren. Waren ze overgeleverd dan zouden zij voor de eerste persoon wit ‘wij twee’, onk ‘ons twee’ en onk ‘van ons twee’ luiden en voor de tweede persoon git/jit ‘jullie twee’ (onderwerp), ink ‘jullie twee’ (lijdend of meewerkend voorwerp), ink ‘van jullie twee’. Voor de derde persoon zijn ze jammer genoeg verloren gegaan. Tweevoudsvormen zijn een uitkomst in gesprekken over liefde, vriendschap, vijandschap en volleybal.
Aan de slag
Een wedergeboorte van het tweevoud zal er niet zo gauw inzitten, maar du/dou, dij en dijn zouden nog best kans op terugkeer kunnen maken, al is het enkel in schrijftaal, dichterlijk of niet. Om het u wat gemakkelijker te maken in het onthouden en toepassen van al dit schoons zijn hier voor handen een tweetal overzichten.
~
Herstelde persoonlijk voornaamwoorden
1e persoon | 2e persoon |
3e persoon |
|||
mannelijk | vrouwelijk | onzijdig | |||
Enkelvoud | |||||
onderwerp | ik | du/dou | hij | zij | het |
bezittelijk | mijn | dijn | zijn | haar | zijn |
voorwerp | mij | dij | hem | haar | het |
Tweevoud | |||||
onderwerp | wit | git/jit |
- |
||
bezittelijk | onk | ink |
- |
||
voorwerp | onk | ink |
- |
||
Meervoud | |||||
onderwerp | wij | gij/jij |
zij |
||
bezittelijk | ons | uw/jouw |
hun |
||
voorwerp | ons | u/jou |
hen/hun |
Voorbeelden van werkwoordsvervoeging
du/dou ‘jij’ |
gij/jij ‘jullie, u’ |
|||
tegenw. tijd | verleden tijd | tegenw. tijd | verleden tijd | |
zijn | du best | du was (wast) | gij zijt | gij was (waart) |
hebben | du heefst | du had (hadst) | gij hebt | gij had (hadt) |
gaan | du gaast | du ging (gingst) | gij gaat | gij ging (gingt) |
doen | du doest | du deed (deedst) | gij doet | gij deed (deedt) |
willen | du wilst | du wilde (wildest) | gij wilt | gij wilde (woudt) |
kunnen | du kunst | du kon (konst) | gij kunt | gij kon (kondt) |
zullen | du zulst | du zou (zoust) | gij zult | gij zou (zoudt) |
weten | du weetst | du wist | gij weet | gij wist |
lopen | du loopst | du liep (liepst) | gij loopt | gij liep (liept) |
nemen | du neemst | du nam (naamst) | gij neemt | gij nam (naamt) |
geven | du geefst | du gaf (gaafst) | gij geeft | gij gaf (gaaft) |
maken | du maakst | du maakte (maaktest) | gij maakt | gij maakte (maaktet) |
~
Bijzonder toegewijden kunnen de vormen tussen haakjes gebruiken. Indien du/dou achter het werkwoord staat, zoals in vragen, is samentrekking mogelijk. Voorbeeld: Waar best du? → Waar bestu? Of: Gingst du niet op reis? → Gingstu niet op reis? Sterker nog, de uitgang -st is juist door dit soort verbindingen ontstaan uit ouder -(e)s. In het Middelnederlands werd een zin als Heves du honger? tot Hevestu honger?, waarbij de -t- na verloop van tijd als deel van de uitgang werd gezien.
Hogenhout-Mulder, M., Cursus Middelnederlands, (Groningen, 1983; webuitgave)
INL, Woordenboek der Nederlandsche Taal (webuitgave)
Philippa, M., e.a., Etymologisch Woordenboek van het Nederlands (webuitgave)
Prokosch, E., A Comparative Germanic Grammar (Richmond, 2009)
Quak, A. & J.M. van der Horst, Inleiding Oudnederlands (Leuven, 2002)
Ringe, D., From Proto-Indo-European to Proto-Germanic (Oxford, 2006)
