Quantcast
Channel: Taaldacht
Viewing all articles
Browse latest Browse all 374

Herculēs in Nederland

$
0
0

Herculēs, schreef de bekende geschiedschrijver Tacitus tegen het jaar 100, verbleef naar verluidt ooit onder de Germanen en werd door hen nog immer als voornaamste held bezongen en zelfs als god beofferd met dieren. Niet onder die naam uiteraard, maar de Romeinen en Germanen plachten nu eenmaal elkaars goden en helden te vereenzelvigen. Bodemvondsten in de vorm van onder meer erestenen staven Tacitus’ verhaal: Nederrijnse Germanen in dienst van het Rijk vereerden Herculēs, vaak met de opmerkelijke plaatselijke bijnaam Magusanus.

Gelijkstelling
Geleerden vatten deze Germaanse Herculēs doorgaans op als *Þunaraz, de god des hemelgewelds wiens naam in onze taal inmiddels Donder luidt. De ene heeft een knots, de andere een hamer, en beide zijn de belichaming van kracht alsmede bestrijder van onzaligen. Bovendien schreef Tacitus elders dat Germaanse strijdkrachten eens voor een beslissende slag bijeen waren gekomen in een heilig woud van Herculēs. Dit kan immers beantwoorden aan Oudgermaans *Þunaras lauhaz ‘Donders bos’, de voorloper van meerdere oordnamen, zoals Thundersley en Thursley in Engeland en Donderslag (ouder Donreslo, Dunreslo) in Belgisch Limburg. Hij was echter niet de enige Germaanse god aan wien wouden gewijd waren.

De bekende Nederlandse geleerde Jan de Vries vond de overeenkomsten tussen Herculēs en Donder dan ook te oppervlakkig en algemeen. Kracht en kampen met kwade geesten kenmerkte ook andere goden, en de Gallische donder- en hamergod Taranis bijvoorbeeld werd ook niet met de Grieks-Romeinse knotsheld gelijkgesteld. Herculēs, onder meer vereerd als heer van verkeer en beschermer van trouw, verschilde bovendien meer van Donder dan hij ermee overeenkwam. De Vries dacht daarom eerder aan *Ingwaz (in onze taal Ing), de vergoddelijkte held en voorvader van de Germaanse stammen die volgens Romeinse overlevering het dichtst bij de wereldzee woonden.

Overlevering
De vroegste verschijning die we van Herculēs Magusanus kennen is van halverwege de eerste eeuw na onze jaartelling. Het gaat om een eresteen voor Magusano Herculī –hier omgekeerd en in de derde naamval– die halverwege de eerste eeuw na onze jaartelling is opgericht en uiteindelijk gevonden te Ruimel, Noord-Brabant. Verantwoordelijk was ene Flāvus, een leider der Batavī, de in de Betuwe vertoevende Germaanse stam die het Rijk diende en al vroeg geromaniseerd was geraakt.

Uit de twee eeuwen daarna zijn nog meerdere stenen e.d. voor deze god gevonden, waaronder één aan Herculī Magusano et Haevae, kennelijk zijn gade. In het Latijn was de h toen al een tijdje bezig te verdwijnen en werd hij vaak geschreven waar hij niet hoorde, dus is Haeva te duiden als een latinisatie van Oudgermaans *Aiwō ‘levenskracht, leven, levenstijd’. Dat woord is de voorloper van onder meer Oudengels ǽ ‘leven’, Westvlaams eeuw in eeuwloos ‘futloos’ en Nederlands eeuw ‘honderd jaar’. Vergelijk hoe de Romeinse Herculēs gehuwd was met Iuventūs ‘jeugd’, naar voorbeeld van de Griekse Hēraklês met zijn Hēbē ‘jeugd, levensbloei’.

Duidingen
Magusanus is moeilijk te doorgronden gebleken en oorspronkelijk niet noodzakelijkerwijs Germaans, aangezien hij immers voorkwam in een grensgebied. Geleerden als Rudolf Much hebben de naam opgevat als afleiding van Gallisch magos ‘veld’, een woord dat anderszins voorkwam in de oordnaam Noviomagos, die de Romeinen vervolgens latiniseerden tot Noviomagus en gaven aan verscheidene oorden in veroverd gebied. Eén daarvan leeft voort als Nijmegen, in de streek die destijds werd bewoond door de Batavī, die dus Magusanus vereerden. Doch bij afleiding van Gallisch magos (verbogen mages-) of Gallo-Romaans magus (verbogen mag-) zouden we veeleer Magesanus, Magonus of Maganus verwachten dan de overgeleverde vorm Magusanus.

Anderen, zoals Norbert Wagner, zien de naam als latinisatie van Oudgermaans *Magusnaz en daarmee een afleiding van een *magus-, bij dezelfde wortel als (ver)mogen en macht. De naam zou dan te begrijpen zijn als ‘de met kracht behepte’. Dat is immers ook in lijn met de voorstelling van Herculēs als belichaming van kracht. Groot bezwaar hier is evenwel dat er anderszins geen spoor is van dit *magus- en dat dit niet de bijkomstige a van Magusanus verklaart.

Aangezien de naam steevast in de derde naamval Magusano is overgeleverd, zouden we nog kunnen overwegen dat -ano een ongebruikelijke, plaatselijke (Romaans-)Germaanse naamvalsuitgang is en de eigenlijke naam *Magusō luidde in de eerste naamval. Zo meende ook Friedrich Kauffmann, die de naam vervolgens uitlegde als een zogenaamd actief deelwoord, in de betekenis ‘de gekund hebbende’ bij de voorloper van het werkwoord mogen. Doch het valt te betwijfelen of diens actief deelwoord die vorm zou hebben. Bovendien zou het betekenen dat deze held een sterveling was wiens bezigheden geheel in het verleden lagen in de voorstelling van zijn vereerders.

*Magusō is anders nog op te vatten als een vleivorm van Oudgermaans *maguz ‘jongen, zoon’. Vergelijk hiervoor bijvoorbeeld de tweede eeuwse Germaanse godinnennaam Hariasa, een latinisatie van *Harjasō bij *harjaz ‘leger; krijger’. Met een ander achtervoegsel had het Gotisch, een Oost-Germaanse taal, magula ‘zoontje’ uit ouder *magulō. Het moeten aannemen van een ongebruikelijke zo niet ongehoorde naamvalsuitgang -ano spreekt er echter niet voor.

Alsnog Gallisch?
Naast Magusano is ook één keer de vorm Maguseno op een steen gevonden en dat is voor sommige onderzoekers, met name de keltoloog Lauran Toorians, een sterke aanwijzing dat deze god oorspronkelijk Gallisch was en later door Germanen is omarmd. De naam *Magusenos bestond namelijk ook elders in de Keltische wereld, getuige het voorkomen van een jongere, klankverschoven vorm Mavohenus, die in de zesde eeuw op een steen in Wales was geschreven. In het Wels werd de oude s immers in dergelijke plekken tot een h.

*Magusenos wordt opgevat als ‘jeugdig oud’, een samenstelling van Oudkeltisch *magus ‘jongen, bediende’ (de evenknie van Oudgermaans *maguz ‘jongen, zoon’) en *senos ‘oud’. Die betekenis misstaat Herculēs inderdaad niet. Dat de naam vervolgens als godennaam in bijna alle gevallen de gelatiniseerde vorm Magusanus met a had is dan wel lastig te verklaren. Toorians stelt dat de klemtoon oorspronkelijk op de e lag, dus *Magusénos, en dat de Germanen, die gewend waren om de klemtoon op de eerste lettergreep te hebben, bij het overnemen van de naam deze e als lang opvatten. Aangezien hun eigen lange ē meer een lange ǽ was konden ze deze vervolgens spellen met a.

Toorians geeft toe dat dit niet heel overtuigend is. Bovendien moet hierbij gezegd worden dat het bestaan en de herkomst van Mavohenus evenmin zeker zijn. De daadwerkelijk overgeleverde vorm was namelijk Mavohe-, waarbij de rest met een deel van de steen was afgebroken. De volle naam is dus aangenomen op grond van een inschatting. En zelfs als deze inderdaad Mavohenus was is het niet zeker of hij ook echt de voortzetting van *Magusenos was. Ten slotte was de Welse man genaamd Mavohe- gewoon zomaar iemand. We kunnen ons afvragen of een vergoddelijkte held een (bij)naam zou hebben hebben die anderszins door gewone stervelingen gedragen werd.

Germaans
Dan is de vorm Magusenos, die dus slechts één keer voorkomt en niet als vroegst bekende, eerder afwijkend naast Magusanus dan andersom. Wel is het goed mogelijk dat Magusanus een samenstelling is en niet een afleiding, zoals in het verleden doorgaans is aangenomen. Sterker nog, hij is uitstekend te duiden als de latinisatie van een tweestammige Germaanse naam: *Magu-sanaz. Het eerste lid *maguz zij hierin alsnog ‘jongen, zoon’, terwijl het tweede lid *sanaz hoort bij woordstof die weliswaar zeldzaam is, maar goed betuigd in de Germaanse talen.

Er bestond ten eerste namelijk een Oudgermaans werkwoord *sananą ‘streven, tegenstreven’, overgeleverd als Oudfries sana ‘strijden’, Fries sane (nog in immen sane noch mane ‘iemand niet lastigvallen met onaangename verzoeken, aanmaningen enz.’), Noordfries sane ‘strijden’ en Zwitsers sane ‘verlangen’. Een verlenging overleeft nog als Fries sanikje en Nederlands zaniken. In het Oudfries bestond bovendien de afleiding san, sanne ‘strijd’ (ook in sanlās ‘onbetwist; onbelangrijk’ en landsan, -sanne ‘landtwist’) met het daarvan afgeleide werkwoord sannia ‘strijden’.

Reeds in het Oudgermaans was van het oorspronkelijke werkwoord *sananą ook een bijvoeglijk naamwoord afgeleid: *sanaz ‘strevend’. Hoewel zeldzaam werd dit gebruikt in al dan niet tweestammige Germaanse namen, zoals Oudhoogduits San (in de oordnaam Sanesdorf), Trabesan en Sanaharius, Oudengels Ordsanus en Westgotisch Gomesanus. Die laatste drie zijn allen van een Latijnse uitgang voorzien. Daarnaast is een zwak verbogen *sanō ‘strevende’, nevenvorm *sannō, overgeleverd als Oudhoogduits Sano en Sanno (alsmede vrouwelijk Sana) en Fries Sane en Sanne. Ook te verbinden is ten slotte de stroomnaam *Sanjō, nu de Zenne in België.

Geheel
Het is dan nog niet helder hoe *Magusanaz in zijn geheel te begrijpen is. Een mogelijkheid is ‘jeugdige krijger’, waarmee het doet denken aan dichterlijke Oudengelse samenstellingen als magurinc en maguþegn (met rinc ‘man’ en þegn ‘krijger in dienst van een heer’). En aangezien *maguz zich in het Oudnoords klankwettig tot mǫgr ontwikkelde is de mythologische Oudnoordse naam Mǫgþrasir ook belangwekkend. Wie die god of reus was valt niet op te maken uit het verband waarin hij wordt genoemd in het verhaal Vafþrúðnismál, maar op zichzelf betekende þrasir mogelijk ‘strijder’, gezien IJslands þrasa ‘strijden’.

Rudolf Simek, geleerde op het gebied van Germaanse mythologie, vat Mǫgþrasir echter op als ‘zonen-strevend’ en net zo’n betekenis zouden we dan evengoed voor *Magusanaz kunnen overwegen. Herculēs stond er immers bekend om vele kinderen te hebben verwekt. Des te meer nog was Ing, de goddelijke held die zoals gezegd volgens Jan de Vries de ware Germaanse Herculēs was, bij uitstek een voorvader. Daarbij is ook buiten het Germaans op een dergelijke samenstelling te wijzen: Oudindisch go-ṣán(i)- ‘koeien-verwervend’ heeft als tweede lid een afleiding van de evenknie van Oudgermaans *sananą ‘streven’ hierboven, zij het met een iets verschoven betekenis.

Maar hoe zit het dan met die nevenvorm Magusenos? Aangezien die slechts één keer voorkomt kan het domweg een schrijffout zijn. Of, bijvoorbeeld als er een Gallo-Romein voor het schrijven ingehuurd was, een verwarring met Gallisch senos ‘oud’. Ten slotte is het mogelijk dat er een Oudgermaans *senaz bestond als nevenvorm van *sanaz ‘strevend’ hierboven, zoals bijvoorbeeld ook *frekaz naast *frakaz ‘gretig’. Daarop wijst ook het voorkomen van Germaanse namen als Seno, Senocus en Senobaud.

Verwijzingen

Förstemann, E., Altdeutsches namenbuch (Bonn, 1900)

Kauffmann, F., “Mythologische Zeugnisse aus römischen Inschriften. 1. Hercules Magusanus”, in Beiträge zur Geschichte der deutschen Sprache und Literatur 15 (1891), blz. 553–562

Mayrhofer, M., Etymologisches Wörterbuch des Altindoarischen, I-III (Heidelberg 1992-2001)

Richthofen, K., Altfriesisches Wörterbuch (Göttingen, 1840)

Rix, H. e.a., Lexikon der indogermanischen Verben, 2. Auflage (Wiesbaden, 2001)

Simek, R., Lexikon der germanischen Mythologie, 3. Auflage (Stuttgart, 2006)

Staub, F. e.a., Schweizerisches Idiotikon (Frauenfeld, 1881-nu)

Tacitus, P.C., Germania, vertaald en besproken door J.B. Rives (Oxford, 2002)

Toorians, L., “Magusanus and the ‘Old Lad’: A case of Germanicised Celtic”, in North-Western European Language Evolution (NOWELE) 42 (2003), blz. 13–28

Vries, J. de, “Studiën over Germaansche mythologie”, in Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, Jaargang 51 (1932), blz. 277–304

Wagner, N., “Hercules Magusanus”, in Bonner Jahrbücher 177 (1977), blz. 417–22


Viewing all articles
Browse latest Browse all 374