Hoe heet een groep berken of plek met menige berk? Niet gelijk een berkenbos, daar de bomen in een groter, gemengd bos kunnen staan. Wel is zij immer een berkt. Deze en andere afleidingen met een oud achtervoegsel leven veelvuldig voort als namen van oorden in de Lage Landen.
Aard en leeftijd
Deze oordnamen, die hieronder in een lijst zijn weergegeven, zijn vooral in het zuiden van de Lage Landen te vinden, in die streken die sinds het dagen van de middeleeuwen behoorden tot het gebied der Franken. Die waren als los verband van Germanen vanuit het noorden gekomen en hadden daarbij de reeds aanwezige bevolking ingelijfd: eerder gevestigde Germanen en aan de randen ook Kelten, beide met verschillende mate van romanisatie.
Hoewel de oordnamen dus hun oorsprong in die Frankse tijd lijken te hebben is het mogelijk dat ze ouder zijn. Dat sommige zijn overgeleverd met een (verbogen) lidwoord—al dan niet met te samengetrokken tot ter—is in elk geval geen aanwijzing voor betrekkelijk laat ontstaan, want van veel van diezelfde namen zijn evengoed oude vormen zonder lidwoord overgeleverd. Zo duikt Tervarent te Oost-Vlaanderen reeds in 814 op als Farnoth.
In die vroege verschijning zien we ook gelijk de minst verbasterde vorm waarin het achtervoegsel is overgeleverd. Vandaar kunnen we stellen dat het in het Oudgermaans nog *-ōþō geluid moet hebben, met vrouwelijke uitgang *-ō, aangezien het voorzetsel ter een vrouwelijke verbuiging bewijst. Dit *-ōþō is wel een verzelfstandiging van het bijvoeglijke *-ōþaz en dat een nevenvorm van het bekende Germaanse achtervoegsel *-ōdaz ‘met, gekenmerkt door’. (De wisseling van *þ en *d komt door een vroeger verschil in klemtoon.) Tervarent/Farnoth/*Farnōþō is dus letterlijk ‘(op/bij) de plek met varens’.
Oude zeden
Opvallend is het veelvuldige voorkomen van Hasselt e.d., de voortzetting van *Haslōþō. Omdat de *s in deze afleiding lang tegen de *l gedrukt bleef kon die verlengd raken tot ss. Het grondwoord *haslaz daarentegen versleet tot *hasl en kreeg een overgangsklinker, tot hasal, waarna de s tussen klinkers stemhebbend werd. Zo onstond hazel, dat nog verlengd werd tot hazelaar.
Dat uitgerekend hazelaars zo vaak genoemd werden is te begrijpen door het belang van die struik/boom in het Germaanse volksgeloof en rechtsgebruik. Zo dienden ze ter afwering van boze geesten en beheksing en werden ze ook gebruikt voor de omheining van gerechtsplekken. Een zevende eeuwse Frankse wet, de Lex Ripuaria, stelt dat beschuldigden hun eed te zweren hebben binnen een kring van twaalf hazelstaven. In de middeleeuwse IJslandse Egils saga is te lezen dat een gerechtsplek ooit door hazelstaven omringd werd. En nog in de vijftiende eeuw werd in Zwitserland recht gesproken tussen hazelstruiken.
Uitdagingen
Soms bevat de oordnaam een grondwoord dat moeilijk te duiden is. Zo wijzen Spelt en Speelt, ouder Spelth en Spiloth, op een oude afleiding *Spilōþō, maar is het niet wis wat *spil- betekende. Mogelijk is het te vereenzelvigen met de voorloper van Oudnoords spila ‘smal stukje hout’, zij het dan in andere zin, bijvoorbeeld ‘klein boompje’. Vergelijkbaar is hoe Telgt, ouder Telgud, een afleiding is van telg en wel in de oude bijbetekenis ‘jonge eik’.
Een ander geval is de andermaal voorkomende naam Houwaart, waarvan oudere vormen als Haldrut wijzen op een voorloper *Haldrōþō bij een grondwoord *haldraz of *haldrō. Daarin is *-draz/*-drō onmiddellijk te herkennen als een oud achtervoegsel ter vorming van boomnamen. Het is echter gissen om welke boom het hier zou moeten gaan.
Niet opgenomen in de lijst is de veelbesproken naam Sittard en zijn vele nevenvormen, zoals Zittard en Zijtaart. Deze komt vooral in de Eifel rijkelijk voor en doorgaans ter aanduiding van (vroegere) bossen. Veelzeggend is een achtste-eeuwse vermelding van een bos even ten zuiden van Düsseldorf: siluam que dicitur Sitroth. We hebben kennelijk te maken met een afleiding die in het Oudgermaans nog *Sītrōþō luidde. Het grondwoord is een raadsel doch wel in verbogen meervoud te herkennen in Sitaron (lees Sītaron), voor een bos ten westen van Münster in de tiende eeuw.
Tot slot
De Oudgermaanse *þ werd in het Nederlands klankwettig een d, dus het hier besproken achtervoegsel *-ōþō zou tot een -d moeten vereenvoudigen. Maar omdat het nu beperkt is tot oordnamen en dus niet in meervoud gebruikt wordt, schrijft men doorgaans wat men hoort: -t. En waar het achtervoegsel een k van het grondwoord raakt zou het hoe dan ook een -t worden, zoals in berkt.
GRONDWOORD | OORDNAAM | OUDERE VORM |
as/es | Ascq (Noorderdepartement) | Asct (1136) |
alm/elm ‘iep’ | Elmpt (Noordrijn-Westfalen) | Elmet (1203) |
alm/elm ‘iep’ | Elmt (Vlaams-Brabant) | Elmeth (12e) |
berk | Berkt1 (Noord-Brabant) | Berckt (1717) |
berk | Berkt2 (Noord-Brabant) | De Berckt (1838) |
berk | De Birkt (Utrecht) | Birket (1388) |
bies | Biest (Noord-Brabant) | Byest (1458) |
bies | Biest (Nederlands-Limburg) | Biest (1838) |
boek/beuk | Boekt (Vlaams-Brabant) | Bukt (1219) |
boek/beuk | Terboekt (Belgisch-Limburg) | Buct (1147) |
boek/beuk | Bokt (Noord-Brabant) | Bokt (1693) |
bos/bus ‘buxus’ | Bossuit (West-Vlaanderen) | Bussuth (1038) |
bos/bus ‘buxus’ | Bost (Oost-Vlaanderen) | Bost (1196) |
bos/bus ‘buxus’ | Roborst (Oost-Vlaanderen) | Bussuth (998) |
bos/bus ‘buxus’ | Bossuit (Vlaams-Brabant) | Bosut (1177) |
bos/bus ‘buxus’ | Bossut-Gottechain (Waals-Brabant) | Bussuth (1209) |
bos/bus ‘buxus’ | Boussu-en-Fagne (Namen) | Bossuth (1181) |
bos/bus ‘buxus’ | Boussu-lez-Mons (Henegouwen) | Buxut (945) |
bos/bus ‘buxus’ | Boussu-lez-Walcourt (Henegouwen) | Bossut (1189) |
braam | Braamt (Gelderland) | Brameth (1241) |
doorn | Dorent (Oost-Vlaanderen) | Thorneth (1114) |
eek/eik | Tereekt (Vlaams-Brabant) | Eekt (1120) |
eek/eik | Eekt (Gelderland) | Ekit (1307) |
els | Elst (Oost-Vlaanderen) | Elsuth (977) |
els | Terelst (Vlaams-Brabant) | Helst (1146) |
hazel | De Assels (Oost-Vlaanderen) | Haslod (966) |
hazel | Hasselt (Oost-Vlaanderen) | Hasselt (1210) |
hazel | Nederhasselt (Oost-Vlaanderen) | Haslath (11e) |
hazel | Ophasselt (Oost-Vlaanderen) | Haslud (1015) |
hazel | Hasselt (Vlaams-Brabant) | Hasselt (1211) |
hazel | Hasselt (Belgisch-Limburg) | Hasselth (1171) |
hazel | Dorp-Hasselt (Belgisch-Limburg) | Husloth (726) |
hazel | Hasselt (Nederlands-Limburg) | Hasselt (1326) |
hazel | Hasselt (Noord-Brabant) | Hasselt (1382) |
hazel | Hasselt (Overijssel) | Haslet (1227) |
hazel | Hasselt (Noordrijn-Westfalen) | Hasloth (10e) |
heester | Hestrus (Pas-de-Calais) | Hestrut (1119) |
heester | Hestrud (Noorderdepartement) | Hestruth (1145) |
heester | Heestert (West-Vlaanderen) | Hestrut (1108) |
hern/hoorn ‘haagbeuk’ | Herent (Vlaams-Brabant) | Herenth (1140) |
hern/hoorn ‘haagbeuk’ | Hornu (Henegouwen) | Hornud (1018) |
houder ‘?’ | Houwaart (Oost-Vlaanderen) | Haldrut (1154) |
houder ‘?’ | Houwaart (Vlaams-Brabant) | Holdrut (1147) |
roos/roor ‘riet’ | Rosult (Noorderdepartement) | Rosut (1111) |
roos/roor ‘riet’ | Roost (Oost-Vlaanderen) | Rost (1154-5) |
roos/roor ‘riet’ | Roost (Vlaams-Brabant) | Roest (1221) |
roos/roor ‘riet’ | Roost/Rosoux (Luik) | Rosud (1086) |
speel ‘jonge boom?’ | Speelt (Oost-Vlaanderen) | Spelth (1145) |
speel ‘jonge boom?’ | Spelt (Vlaams-Brabant) | Spiloth (12e) |
stok ‘stronk, stam’ | Stokt (Vlaams-Brabant) | Stocd (1217) |
stok ‘stronk, stam’ | Stokt (Nederlands-Limburg) | Stokt (1851) |
telg ‘jonge eik’ | Telgt (Gelderland) | Telgud (806) |
varen | Tervarent (Oost-Vlaanderen) | Farnoth (814) |
veer ‘eik’ | Féru (Pas-de-Calais) | Feru (±1160) |
wijde ‘wilg’? | Wy (Belgisch-Luxemburg) | UUiodh (±743) |
Door Евгений Карепанов. Enige rechten voorbehouden.
Berkel, G. van & K. Samplonius, Nederlandse plaatsnamen verklaard (2018)
Durme, L. van, “Zittert, ‘kreupelbos’?”, in Handelingen van de Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie, Volume 85 (2013), blz. 153–75
Fortson, B.W. IV, “Towards an assessment of decasuative derivation in Indo-European”, in Indo-European Linguistics 8 (2020), blz. 46–109
Gysseling, M., Toponymisch Woordenboek van België, Nederland, Luxemburg, Noord-Frankrijk en West-Duitsland (vóór 1226) (webuitgave)
Krahe, H. & W. Meid, Germanische Sprachwissenschaft III: Wortbildungslehre (Berlijn, 1969)
Schneider, I., “Hasel und Haselnuß”, in Reallexikon der Germanischen Altertumskunde, Bd. 14 (Berlijn, 1999), blz. 35–8
Schrijnmakers, A., “Sittard: (Kollen-)bergflank”, in Naamkunde 6 (1974), blz. 51–85
Vries, J. de, Altnordisches etymologisches Wörterbuch (Leiden, 1962)