Quantcast
Channel: Taaldacht
Viewing all articles
Browse latest Browse all 374

Het heten van gewijde bomen

$
0
0

In een ander, wilder, minder druk Nederland loop ik lustig langs hagen en heilige bossen. Hier en daar, ook naast welgetimmerde wijhallen, wordt een machtige boom in het bijzonder vereerd. Hoe heten zulke bomen? Het is weer tijd voor een nieuw woord.

Andere woorden

Zover bekend was er nooit een woord voor ‘heilige boom’ in onze taal of haar voorloper, het Germaans. Wel weten we van het gebruik van *nemedaz voor ‘bosheiligdom’ en *barwaz voor ‘bos’ in het algemeen, later op het vasteland ‘heilig bos’ in het bijzonder. Deze woorden, reeds lang vergeten, zouden in onze taal nu nemd (of nimd) en baruw (of baar) geluid hebben.

Daarnaast bestond *lauhaz voor ‘open plek in het bos’—al dan niet gewijd aan een of meer goden—en later voor ‘licht, uitgedund bos’ vanwege alledaagse, wereldse benutting door de gemeenschap. Dit woord leeft voort als lo, ook in enkele heidense oordnamen, waaronder Ermelo en Heiloo.

Gewijde bomen in het verre oosten

Voor bezieling in zaken als deze neem ik graag een kijk bij shintō, het nog altijd gedijende heidendom van Japan, waar zulke bomen shinboku heten. Onder boku wordt een boom of bomen verstaan en met shin (net als kami) bedoelt men een of meer geesten of godheden, maar ook ruimer genomen een ontzagwekkende, goddelijke kracht of hoedanigheid, een heiligheid. Het komt wel het dichtst in de buurt van Latijn nūmen.

Zo worden deze bomen doorgaans begrepen als plekken waarin shin/kami aanwezig is en zijn ze vaak omgord met een shimenawa, een welgedraaid touw waarmee allerhande heilige zaken en oorden geperkt worden en dat zelf vaak behangen is met zigzagwimpels genaamd shide. Eenvoudig doch zwierig, het is sinds lange tijd een vertrouwde aanblik in de heilige ruimten van Japan.

shinboku4

Twee mogelijkheden

Terug naar het Germaans, waar ik dan nu graag de aandacht wil leiden naar het woord *rageną. Eerst had het de betekenis ‘(be)schikking, (ver)ordening’ en vandaar ‘macht, gezag, autoriteit’. In diens meervoud *ragenō ‘machten’ kon het bovendien naar de goden verwijzen, getuige Oudnoords regin, rǫgn ‘goden’. In tweede naamval leeft het meervoud bovendien voort als eerste lid van Oudnoords Ragnarǫk ‘lot der goden’ ter benaming van de eindtijd en Oudsaksisch reginogiskapu ‘beschikkingen der machten, der goden’ als een dichterlijke omschrijving van het lot.

Al vroeg ging het woord ook min of meer als voorvoegsel dienen ter aanduiding van machtigheid en hoogste mate. Enkele voorbeelden zijn Oudhoogduits reginblint ‘stekeblind’, Oudsaksisch reginthiof ‘opperdief’, Oudengels regnheard ‘uiterst hard’ en Oudnoords reginfjall ‘machtige berg’. Het schuilt ook in namen, zoals Oudnederlands Reginheri ‘machtig krijger’ en Reginwald ‘opperheerser’, nu Reinder en Reinoud. Die tonen ook gelijk dat het woord in onze taal nu rein luidt.

Dus denk ik aan reinboom, in de zin van zowel ‘godenboom’ en ‘godsboom’ als gewoon ‘machtige boom’. Een mooi toeval is dat dit gelijkluidend is met twee woorden van heel andere oorsprong: rein ‘schoon, zuiver’ en rein als nevenvorm van reen ‘grens’, dat ook nog eens bestaat in de oude samenstelling reinboom, reenboom ‘boom die een grens aanduidt’. Ondertussen belichaamt een heilige boom de grens tussen twee werelden.

We mogen uiteraard meer dan één benaming hebben. Een andere is heel eenvoudig wijboom, een samenstelling met het vergeten woord wij voor ‘heilig’, vanwaar wijden. Een oude verzelfstandiging in de zin van ‘heiligdom’ leeft voort als de oordnamen Wij/Wehe (Groningen) en Wijhe (Overijssel).

Een geschikt achtervoegsel

Verdere mogelijkheden beginnen bij een Germaans achtervoegsel voor boombenamingen in het algemeen. Het had de vormen *-þra-, *-dra- en *-tra-, afhangend van de voorgaande klank en het aantal lettergrepen ervoor. Het lijkt er wel op dat het meer ter verlenging van bestaande boombenamingen was, dus dat het grondwoord ook al op enige wijze naar de boom verwees.

Zo bestond bijvoorbeeld *hulandraz ‘vlier’ als voorloper van Oudhoogduits holantar, holandar en uiteindelijk Duits Holunder, waar de klemtoon overigens versprongen is van de eerste naar de tweede lettergreep. Dit woord is wel afgeleid van *hulan- ‘de holle’, de zwak verbogen vorm van *hula- ‘hol’. Een kenmerk van de vlier is dat de jonge takken hol zijn met zacht merg. In onze taal zou die boomnaam holender bij hol zijn.

Naar dat voorbeeld zijn woorden voor heilige bomen te maken. Zo denk ik aan durender bij duur, dat vroeger ‘van grote innerlijke waarde’ betekende en waarvan een oorspronkelijk zuidelijke nevenvorm voortleeft in dierbaar. De gelijkenis met het leenwoord duren ‘aanhouden, blijven bestaan’ is een zeer aangename bijkomstigheid. Of neem lievender bij lief, dat ooit meer algemeen ‘geliefd’ betekende, en wijender bij het bovengenoemde wij ‘heilig’.

Tot slot

Rest mij nog een woord over het begrip zelf. In zijn doorwrochte Lexikon der germanischen Mythologie schrijft Rudolf Simek dat de oude Germanen plachten bomen te vereren als zinnebeelden van wasdom, meer dan in verband met deze of gene god. Of dat zo scherp te stellen is vraag ik me af, maar in het raamwerk van de nieuwe ee zijn heilige bomen en bossen inderdaad in die richting te bezien. Ze vertegenwoordigen wasdom en leven en zijn om hun vertakkingen ook toonbeelden van de tauw.

We spraken van Japans shin/kami als iets in de strekking van Latijn nūmen, een onbepaalde, ontzagwekkende, goddelijke macht of hoedanigheid. Dat zou ook gegolden kunnen hebben voor ons eigen woord god, dat oorspronkelijk onzijdig was en kennelijk een dusdanig ruim begrip kon beduiden dat zendelingen het geschikt achtten. De heilige boom is dan die boom waarin het god meer dan elders blijkt. Of er is een afzonderlijke geest in aanwezig…

Met dank aan
Carin Wennink om het voorleggen van dit onderwerp.

Viewing all articles
Browse latest Browse all 374