Quantcast
Channel: Taaldacht
Viewing all articles
Browse latest Browse all 373

Skanomodu

$
0
0

skanomodu

Op een gulden munt uit ongeveer 600 na Christus is in fraaie Germaanse ruinstaven het woord skanomodu te lezen. Over de betekenis zijn de meeste geleerden het wel eens en algemeen wordt aangenomen dat het hier om een Friese eigennaam gaat, waarmee het ook gelijk een van de oudste sporen van de Friese taal ware. Het is om deze reden dat onder andere de studievereniging van de opleiding Friese Taal en Cultuur aan de Rijksuniversiteit Groningen ernaar vernoemd is. Maar met het gevaar dit vriendelijke volk te grieven: met enig recht mogen we twijfelen aan de duiding van de naam en ons afvragen of hij ook echt Fries is.

Naar verluidt is de munt in 1824 door het British Museum overgenomen uit de eigen verzameling van de vier jaar eerder overleden koning George III van het Verenigd Koninkrijk. Hoe deze ooit in zijn bezit was gekomen is onwis, maar aangezien hij ook keurvorst en later koning van Hannover was kan de munt net zo goed haar oorsprong in die streken hebben, Oost-Friesland inbegrepen. Duidelijk is in elk geval dat zij als hangertje werd gebruikt en naar het voorbeeld van laat-Romeinse solidi van twee eeuwen eerder is geslagen. Afgezien van de ruinstaven dan.

Skanomodu wordt geacht een tweeledige naam te zijn. Het eerste lid zou een jongere vorm zijn van Oudgermaans *skaun(j)a- ‘schoon, mooi’ en het tweede lid een jongere vorm van *mōda- ‘moed, gemoed’ of bijvoeglijk ‘moedig, van gemoed’, waardoor de naam in zijn geheel zoiets als ‘schoonmoedig’ zou betekenen. En omdat de ontwikkeling van de Oudgermaanse *-au- tot een lange -a- (oftewel een -ā-) kenmerkend is voor het Oudfries, wordt de naam als Skānomōdu gelezen en aldus als Fries beschouwd.

Dat zijn redelijke veronderstellingen, maar het is mogelijk dat het eerste lid een heel ander woord is, en wel een bijvoeglijk naamwoord dat eerder over het hoofd is gezien omdat het inmiddels vrij zeldzaam is: Oudgermaans *skana-. Het is namelijk alleen in de Engelse streektalen overgebleven, in de vorm van shan en verlengd ook shanny en shandy. De opgeschreven betekenis ervan loopt uiteen van ‘schuw, verschrikt, wild’ (gezegd van vee) en ‘weerbarstig’ tot ‘dartel’ en zelfs ‘lichtzinnig’.

Afgeleid hiervan is to shan, dat in één streek ‘van schrik opzij springen’ betekent, in een andere ‘wijdbeens lopen’, en in beide gevallen van paarden wordt gezegd. Dit werkwoord heeft zijn evenknie in Fries skane, skeane ‘wijdbeens staan’. Gezien de verwante woorden zullen die laatste twee betekenissen verschoven zijn uit ‘schrap staan, stug zijn’, oorspronkelijk van schrik of angst.

Zelf is *skana- afgeleid van het sterke werkwoord *skenan- dat nog voortleeft als Zweeds skena, voornamelijk in de betekenissen ‘van schrik op hol slaan’ (gezegd van paarden) en ‘rennen, razen, al dan niet doelloos’ (gezegd van mensen). Daarnaast vinden we het werkwoord *skunōn-, de voorloper van Oudengels scunian, sceonian ‘bang zijn, vrezen, mijden uit angst, schuwen’ en Engels to shun ‘mijden, schuwen’. Dat laatste woord heeft gewestelijk ook de betekenis ‘duwen, porren’.

Dat dit *skenan- dan oorspronkelijk ‘prikkelen’ en ‘geprikkeld worden’ moet hebben betekend blijkt te meer uit een andere afleiding: *skunda-, dat is overgeleverd als Middelnederduits schunt ‘prikkeling, aansporing, verlokking’. Van *skunda- is vervolgens *skund(ō)jan- afgeleid, dat aanvankelijk ook ‘prikkelen’ en ‘geprikkeld worden’ betekende en is overgeleverd als onder meer Oudengels scyndan ‘haasten’, Oudsaksisch skundian ‘aansporen’ en Gronings schunnen ‘overhalen’.

Uiteindelijk gaat *skenan- zelf met onder meer Grieks ξαίνω (ksaínō) ‘kaarden, krassen, schrammen’ terug op de Proto-Indo-Europese wortel *ksen-. Deze is vermoedelijk een verlenging van de oudere wortel *kes- ‘kaarden, kammen’, die ook wel ten grondslag ligt aan Nederlands haar e.a. De omdraaiing van *sk- uit ouder *ks- is overigens klankwettig. Vergelijk hiervoor de ontwikkeling van Oudgermaans *skeuban- ‘schuiven, duwen’ uit Proto-Indo-Europees *kseubh.

Om dan weer terug te keren naar *skana-: gezien de overleveringen, afleidingen en verwanten lijkt het oorspronkelijk ‘geprikkeld’ te hebben betekend en bij uitbreiding ‘verschrikt’ en ‘schuw’, maar ook ‘wild’, ‘weerbarstig’ en ‘stug’. Als we het woord dan mogen vereenzelvigen met het eerste lid van Skanomodu, dan zou deze als samenstelling misschien het beste op te vatten zijn als ‘weerbarstig van gemoed’ of anders gewoon ‘stug’.

Maar de grap is nu: als deze duiding klopt, dan kan de naam net zo goed Engels als Fries zijn. Al is het gezien de nauwe verwantschap tussen Engels en Fries denkbaar dat de gemiddelde, skanomodu Fries daar niet wakker van ligt.

Beeld
Gemaakt door Christer Hamp en met toestemming gebruikt. Alle rechten voorbehouden.

Verwijzingen

Bosworth, J. & T.N. Toller, An Anglo-Saxon Dictionary (Oxford, 1989)

Doornkaat Koolman, J. ten., Wörterbuch der ostfriesischen Sprache, I-III (Norden, 1879-1884)

Grierson, P. & M. Blackburn, Medieval European Coinage (Cambridge, 1986)

INL, Woordenboek der Friese taal (webuitgave)

Kroonen, G., Etymological Dictionary of Proto-Germanic (Leiden, 2013)

Laan, K. ter, Nieuw Groninger Woordenboek, 2e druk (Groningen, 1989)

Looijenga, T., Texts and Contexts of the Oldest Runic Inscriptions (Leiden, 2003)

Orel, V., A Handbook of Germanic Etymology (Leiden, 2003)

Rix, H., Lexikon der indogermanischen Verben, 2. Auflage (Wiesbaden, 2001)

Svensk Akademiens, Ordbok över Svenska Språket (1893-heden)

Wright, J., The English Dialect Dictionary, 6 vol. (Londen, 1898-1905)



Viewing all articles
Browse latest Browse all 373