Midden op de Veluwe, aan een van de hoogste heuvels van Nederland buiten Limburg, ligt een eiland van gunstige grond met de naam Hoog Soeren. Reeds zijn eerste verschijning—Suornom in de negende eeuw—is niet gemakkelijk te doorgronden, een blijk van hoge ouderdom en lange bewoning.
Dalen en droog land
De oudste namen van ons landschap behoren tot de grote stromen van het wild. Maas, Rijn, IJssel, Vecht enzovoort zijn duizenden jaren geleden al gegeven, toen het land nog woest met wouden was. En langs die stromen, waar al die tijd de aarde voor teelt ontvankelijk geweest is, woont sinds mensenheugenis volk onafgebroken. Die oorden hebben evengoed oeroude en daarom vaak ondoorgrondelijke namen.
Maar ook op de verheven gronden des lands, weg van de eerdere moeren, venen en ander drasland waar weinig te beginnen viel, is er bewoning met diepe wortels. Op en aan de Veluwe, dat thans weer zo bosrijke hoogland, blijkt dat evengoed uit namen als uit het onderzoek van de bodem, de sporen van vele eeuwen. Een daarvan is Hoog Soeren, zoals een dorp even ten westen van Apeldoorn geheten is.

Welgelegen
Hoog Soeren ligt binnen de perken van Kroondomein Het Loo, het grootste landgoed van Nederland. Dat heeft zijn begin in 1684, wanneer Willem III overgaat tot de aanschaf van het dan twee eeuwen oude jachtslot Het Oude Loo. De stadhouder wilde zich beter meten met andere vorstenhuizen, die reeds geruime tijd beschikten over buitenverblijven van luister en aanzien.
Hoewel Hoog Soeren in 1800 nog steeds niet meer dan enkele hoeves telt is het dan al lange tijd een eiland van betrekkelijk goede bodem tussen de zandgronden. In de buurt is een netwerk van kleine wallen ontdekt als de vermoedelijke overblijfselen van raatakkers, vierkante landbouwveldjes die vanaf de bronstijd ruim drieduizend jaar geleden overal in noordelijk Europa verschijnen, van Ierland tot in Zweden en Polen. De oude bewoning van het gebied blijkt ook uit ettelijke grafheuvels uit de late steentijd en bronstijd, en een vijftal grafheuvels met urnenveld uit de late bronstijd of ijzertijd.
Lang zo geheten
De naam duikt in 814/815 (afschrift 12e eeuw) voor het eerst op bij vermelding van een portionem de silua in Suornom, oftewel een ‘deel van het bos in Suornom’. Daarna, in een stuk uit 1025 (afschrift 18e eeuw), volgt Sorna, lees Sōrna met lange gesloten /o/. En dan vanaf de dertiende eeuw volgen vormen met Ho en diens bekendere nevenvorm Hoog. Pas in de negentiende eeuw echter duikt Laag Soeren op, voor een dorp dat hemelsbreed twintig kilometer verder naar het zuidoosten ligt. Die naam zal niet veel ouder dan twee eeuwen zijn.
In hun bekende naslagwerk ter duiding van oordnamen opperen Van Berkel en Samplonius om Soeren te verbinden met zoor ‘dor, droog’. Dit is stellig af te wijzen. Dat woord heeft in die streken en in het algemeen Nederlands nooit een vorm met oe gehad, oftewel een lange /u:/, en is de voortzetting van Oudgermaans *sauzaz. Andersom wijst de uo in de oudste vorm Suornom op een Oudgermaanse *ō (zoals in eigentijds duon ‘doen’ van *dōną). Bovendien is de naam—ook geslachtsnaam—tevens overgeleverd als Suren e.d. Vergelijk in het Veluws zelf de oostelijke vorm gruun naast groen, beide uit *grōnijaz. Ten leste mag opgemerkt worden dat juist Soeren minder droge grond heeft.
Een hele streek
Een eind verder naar het noorden ligt een ander groen eiland tussen de bossen en heidevelden: het Soerel, vroeger bestaande uit een oude hoeve en herberg, nu slechts twee groene weiden aan weerszijden van de weg die er de Veluwe doorsnijdt. In de vroege vijftiende eeuw heet het nog dat Zuerlo, en daarin is het tweede lid te herkennen als het woord lo ‘(benut) bos’ of in diens oudere zin ‘open plek in het bos’. Die naam moet vroeger op een groter gebied hebben geslagen, want hij werd in het verleden verbonden tot Mullinger-Soerel. Het dorp Mullingen, nu Mullegen, ligt aan de noordhoorn van de Veluwe.

Van Berkel en Samplonius duiden het eerste lid Soer-/Zuer- als een oude samengetrokken vorm van zuider en wijzen op het voorkomen van de naam Norel, ouder Noertlo ‘Noordlo’, voor een buurtschap in de omgeving. Het zou hier dan om een stel gaan. Dit kan niet kloppen, want Norel ligt niet ten noorden van Soerel maar een eind oostelijk, aan de noordzijde van Epe. Ondertussen is er nooit iets als *Zuderlo of *Zuudlo opgeschreven, terwijl we dat in de tijd van diens vroegste verschijning wel zouden verwachten. Bovendien moet het de heren ontgaan zijn dat Soerel ook met Hoog Soeren te verbinden is en wel veel beter. Let wel, die bevat evenmin een vorm van zuider, gezien de oudste vormen Suornom en Sōrna.
Wat opvalt aan Hoog Soeren is dat het ook echt verheven gelegen is. Op een steenworp afstand ten noordwesten van het dorp prijkt de top van de Torenberg, een 107 meter hoge oude stuwwal en daarmee het op één na hoogste punt van Nederland buiten Zuid-Limburg. Ten noorden van de Torenberg zelf ligt het Soerel een stuk lager, doch evengoed op een stuwwal: de Woldberg. Aangezien Soerel zoals gezegd eigenlijk *Soerlo zou luiden is er reden te vermoeden dat Soer(en) een oude naam van de Torenberg of heel de heuvelrug is, en anders van het heuvelbos met latere toevoeging van lo.
Ontleding
De volgende stap in het begrijpen van deze naam is een ontleding voor zover dat mogelijk is. In Soeren is -en in elk geval niet een meervoudsuitgang, gezien de oude vormen Suornom en Sōrna, waarin -om en -a zelf al uitgangen ter verbuiging zijn. Onder de veilige aanname dat Soerel/*Soerlo/Zuerlo erbij hoort—dus eigenlijk als ‘Soerenlo’—moet de n daar al vroeg ingeslikt zijn, zoals gemakkelijk gebeurd kan zijn tussen r en l.
Aangezien de tweeklank uo zoals gezegd een Oudnederlandse ontwikkeling van de Germaanse *ō is, zoals in dit geval ook bewaard in de op één na oudste vermelding Sōrna, houden we vanaf hier Sōrn- als stam aan. Op zich kan hier sprake zijn van een verbasterde, verholen samenstelling, maar verbastering vergt enige tijd en dat zou betekenen dat deze naam een stuk ouder is dan zijn eerste vermelding in de negende eeuw, terwijl samengestelde namen in die oudere tijd juist veel zeldzamer waren.
Veeleer is Sōrn- dus een afleiding. Die moet wel enigszins een samentrekking zijn, want latere vormen als Suren tonen umlaut en verraden dus dat er ooit een *i in de naam zat die later is weggesleten, zoals gruun en groen beide van *grōnijaz komen. Dat wegslijten was in de negende eeuw al op gang. We kunnen dus uitgaan van een oudere stam *Sōrni- of *Sōrin-. Vervolgens is *-ni- dan wel *-in- vast stellen als achtervoegsel en houden we *sōr- over als te verklaren grondwoord.
Duiding
Voor *sōr- zijn bij voorbaat meerdere Germaanse voorlopers mogelijk: behalve *sōr- zelf met name *swōr-, *sōz- en *swōz-. De *w raakte immers gauw ingeslikt tussen medeklinker en achterklinker, zoals bijvoorbeeld ook is gebeurd in de ontwikkeling van zoet uit *swōtijaz. Ondertussen weten we dat de r in veel gevallen is ontstaan uit een Germaanse *z (die zelf uit een *s is ontstaan door een vroeger klemtoonverschil). Dat is de reden waarom we nu bijvoorbeeld wij waren zeggen, en niet wij wazen, naast ik was en te wezen.
Vervolgens is er van alles mogelijk, zij het in verschillende mate van aannemelijkheid. Ware het *swōr- dan valt te denken aan vereenzelviging of verwantschap met *swōraz ‘eed’, bekend van Duits Schwur. Dat is een afleiding van het werkwoord *swarjaną ‘een eed afleggen’, de voorloper van Nederlands zweren. Onze naam ware dan een oude verwijzing naar een plek waar recht werd gesproken of wellicht een waar ooit een belangrijk verdrag werd gesloten. We hebben hier evenwel verder geen aanwijzingen voor.
Met *sōz- als grondvorm zouden we het woord kunnen verbinden met de groep van Hettitisch šēša- ‘vrucht’ en Oudindisch sasyá- ‘koren(veld)’ en sasá- ‘voeding, kruid, gras, zaaiveld’, alledrie voortzettingen van Indo-Europees *seh1-s-, *sh1-s- bij de wortel *seh1– (ook bekend van zaaien). Ons woord vergt dan echter een klinkerwisselende vorm *soh1-s- en we zijn in dat geval verlegen om een verklaring voor deze afwijking.

Aantrekkelijker is om uit te gaan van *sōr-, waarbij enkele mogelijkheden zich aandienen. De eerste: het ware de Germaanse evenknie van Litouws sóra ‘gierst’. Bezwaar is dat diens herkomst evengoed duister is. Het zou terug kunnen gaan op *soh1-reh2 bij dezelfde wortel *seh1–, maar dat is weinig wis. De tweede mogelijkheid voor *sōr- is dat het is afgeleid van een Germaans werkwoord dat anderszins alleen is voortgezet als Oudnoords sóa ‘offeren, doden ter offering’. Verwijst de naam naar daar gemaakte offers aan de goden? Het is niet meer dan een mogelijkheid.
Hetzelfde geldt voor verbinding met *ser- ‘grijpen, pakken’, waarvan een oude vervoeging *sr-ié- de voorloper is van Grieks hairéō ‘nemen, grijpen’, Lets sirt ‘op rooftocht gaan’, 16e-eeuws Nederlands seuren, soren ‘heimelijk wegpakken, stelen’ en Westvlaams zeuren ‘bedrieglijk handelen’. Het scheelt dat de wortel in het Germaans leeft, maar zonder verdere aanwijzingen is het gissen hoe onze naam hierop zou teruggaan.
Dan belooft deze volgende en laatste mogelijkheid nog het meest, gezien dat ene kenmerk dat Hoog Soeren gewis van de wijdere omgeving onderscheidt: hoogte. Er was namelijk een Indo-Europese wortel *ser-, bekend van onder meer Hettitisch šēr ‘boven, op’ en šarā ‘omhoog; op, boven’ en Grieks eri- ‘hoog, uitermate’ en (vermoedelijk) rhíon ‘bergtop; voorgebergte, landtong’ (van *sr-io-m; in het Grieks viel *s- voor klinkers stelselmatig weg).
In verband met uitkijkplekken is deze wortel bovendien wel te vereenzelvigen met de wortel *ser- ‘wachthouden, hoeden’. Die ligt ten grondslag aan onder meer Latijn servāre ‘in het oog houden; in acht nemen’ en observāre ‘bewaken; in acht nemen; hoogachten’, alsmede Avestisch haraiti ‘let op, hoedt’ en hāra- ‘achtend, hoedend’.
Met een betekenis als ‘hoog; hoogte’ of ‘uitkijkplek, wachttoren’ ware ons woord dan de voortzetting van een verlengde vorm *sōr- bij *ser- zoals *pōd- ‘voet’ bij *ped-. Elders is evenwel geen blijk dat die verlengde vorm bestond en in het Germaans is deze hoe dan ook zeldzame wortel verder niet aan te wijzen, maar in betekenis is het de meest aannemelijke herkomst tot nu toe.
Besluit
Bewoning van de Veluwe gaat ver terug en dat zou dus ook moeten blijken uit oude, moeilijk te doorgronden namen. Hoog Soeren, vroeger gewoon Soeren, is daar een van. Deze is niet gemakkelijk te verbinden met enig woord in de hedendaagse Germaanse talen en dat vertelt ons dat de naam heel lang geleden gegeven is. Hoewel het onwis is waar hij oorspronkelijk naar verwijst ligt de Torenberg of de beboste heuvelrug voor de hand, zodat herleiding tot een oude wortel *ser- ‘hoog’ het overwegen waard is.
Uitsnede van een kaart van de Veluwe uit 1573 door Christian Sgrooten. Rechtenvrij.
Kapel van Hoog Soeren door Gertjan van Noord. Enige rechten voorbehouden.
Toren door Reinder Veldhoen, naar H.G. Haasloop Werner, verzorgd door het Gelders Archief. Rechtenvrij.
Halsringen door Rijksmuseum van Oudheden. Enige rechten voorbehouden.
Aa, A.J. van der, Aardrijkskundig woordenboek der Nederlanden, dertiende deel (Gorinchem, 1850)
Beekes, R., Etymological Dictionary of Greek (Leiden, 2010)
Berkel, G. van & K. Samplonius, Nederlandse plaatsnamen verklaard (2018)
Bo, L. De, Westvlaamsch Idioticon (Gent, 1892)
Dornseiffen, I. e.a., Nomina geographica Neerlandica, IIIe deel (Leiden, 1893)
Gemeente Apeldoorn, Archeologische beleidskaart 2015 (Apeldoorn, 2015)
INL, Woordenboek der Nederlandsche Taal (webuitgave)
Kloekhorst, A., Etymological Dictionary of the Hittite Inherited Lexicon (Leiden, 2008)
Kroonen, G., Etymological Dictionary of Proto-Germanic (Leiden, 2013)
Neefjes, J., Landschapsbiografie van de Veluwe: historisch-landschappelijke karakteristieken en hun ontstaan (Amersfoort, 2018)
Pokorny, J., Indogermanisches etymologisches Wörterbuch (Bern, 1959)
Vries, W. de, “Oe-relicten in Holland en Zeeland?”, in Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, Jaargang 52 (1933), blz. 18–39
Willemse, N.W. e.a., Onderzoekgebied Groot Soerel: een archeologisch, landschappelijk en historisch-geografisch onderzoek (Weesp, 2008)