Quantcast
Channel: Taaldacht
Viewing all articles
Browse latest Browse all 374

Wat een eenode

$
0
0

Eenzaamheid, verlatenheid, onherbergzaamheid, woestenij—er bestond ooit een enkel woord voor: eenode, de evenknie van Duits Einöde. Met zijn vergang werd ook een bijzonder achtervoegsel weer wat zeldzamer, een dat ook buiten het Germaans aan te wijzen is, bijvoorbeeld in Latijn barbātus ‘bebaard’.

Niet alleen
Eenode was in de middeleeuwen vooral in het zuidoosten van de Lage Landen in gebruik, in het Rijnland en Limburg, en kennelijk vooral in de betekenis ‘eenzaam, onherbergzaam oord; woestijn’. Eerder echter, in de bekende tiende-eeuwse Wachtendonckse psalmen en glossen, werd het al gebruikt ter vertaling van Latijn sōlitūdō in de zin van ‘eenzaamheid’.

Het is een oud woord zoals het vroege evenknieën in de zustertalen heeft: Oudhoogduits einôti in de volle betekenis en Oudsaksisch ênôdi en Oudengels ánad beide voor ‘woestijn’. In het Duits werd de Germaanse d stelselmatig een t, maar door verhaspeling met Öde, een onverwant woord met nagenoeg dezelfde betekenis, heeft de huidige Duitse vorm Einöde alsnog een d.

Hetzelfde achtervoegsel kwam voor in enkele andere schitterende, eveneens verloren woorden van onze taal: evenode ‘vlakte’, jegenode ‘omgeving’ en heemode ‘thuis, thuisland’—inderdaad, de evenknie van Duits Heimat. Alleen in armoede leeft het nog rechtstreeks voort, al is die oe te danken aan de invloed van (ge)moed en de verbinding in arren moede, die van geheel andere oorsprong is. Daarentegen wordt kleinood ook wel gezien als samenstelling met een (ooit verlengde) voortzetting van Oudgermaans *audaz ‘weelde, rijkdom’, terwijl sieraad aan het Duits ontleend is.

Vele hoedanigheden
Gezien de wisseling van geslacht en uitgang in de dochtertalen moet het achtervoegsel in het Oudgermaans meerdere vormen gehad hebben, met name *-ōdaz, -ōdą, *-ōdiją en *-ōdīn. De aard van die verscheidenheid maakt duidelijk dat het hier gaat om verschillende verzelfstandigingen van een ouder, bijvoeglijk *-ōdaz, hier voor het gemak in zijn mannelijke vorm gegeven.

Dat achtervoegsel *-ōdaz, ook verlengd tot *-ōdijaz, had een betekenis als ‘gekenmerkt door’. In verschillende mate van sleet is het te herkennen in woorden als Oudnoords hungraðr ‘hongerig’, Oudsaksisch hringodi ‘geringd’, Oudengels hoferede ‘gebocheld’ en verouderd Nederlands blauwoogde. Heden wordt het in het Nederlands alleen samen met ge- of be- gebruikt, zoals in geaard en bebaard. Daar is dus geen sprake van een voltooid deelwoord.

Herkomst
In het Indo-Europees, de voorloper van het Germaans en vele andere talen, had het achtervoegsel de vorm *-tos. Achter vrouwelijke grondwoorden die eindigden op *-ā werd het *-ātos (zie noot). Achter mannelijke grondwoorden die eindigden op *-os verviel de *s en rekte de *o, met *-ōtos als uitkomst. In het Germaans ontwikkelden beide vormen zich klankwettig tot *-ōdaz.

In andere Indo-Europese talen zijn het twee verschillende vormen gebleven. Zo werden de afleidingen *ansātos (bij *ansā) en *gourōtos (bij *gouros) in het Litouws onderscheidenlijk ąsótas ‘geoord, van een kan o.i.d.’ (bij ąsà ‘oor, hengsel e.d.’) en gaurúotas ‘harig’ (bij gaũras ‘haar’). Zie bovendien hoe Litouws barzdótas (bij barzdà) en Latijn barbātus (bij barba) elkaars evenknieën zijn. Ze beanwoorden overigens aan Nederlands gebaard, bebaard en Engels bearded.

Tot slot
Rest de vraag waarom in het Nederlands het achtervoegsel een volle -ode bleef in zelfstandige naamwoorden en niet versleet tot -d(e) zoals bij de bijvoeglijke naamwoorden. Mogelijk is dat in die eerste groep het grondwoord vaker twee lettergrepen had (evenode, jegenode), waarbij het achtervoegsel nevenklemtoon kreeg en duidelijker uitgesproken werd. Dat kon zich verspreiden naar andere afleidingen in die groep.

Nu is armoede het enige woord met dit achtervoegsel—de volle, zelfstandige vorm ervan, althans. We zouden kunnen zeggen dat armoede in eenode is. Maar zodra we dat zeggen is het woord niet in eenode meer. Dichterlijker ware het geweest wanneer juist eenode het als enige gered had, in eenode was.

Noot
De lange is in het Indo-Europees ontstaan uit de oudere klankreeks *eh2, waarin de *h2 voor een keelklank staat die de voorgaande *e tot *a kleurde en daarna rekte bij zijn eigen vroege verdwijning in de meeste dochtertalen. De korte *a daarentegen is ontstaan uit *h2e en soms zelfs alleen een *h2.
Beeld
Trond Fausa in Den Brysomme Mannen (Jens Lien, 2006).
Verwijzingen

Derksen, R., Etymological Dictionary of the Baltic Inherited Lexicon (Leiden, 2015)

INL, Middelnederlandsch Woordenboek (webuitgave)

INL, Oudnederlands Woordenboek (webuitgave)

INL, Woordenboek der Nederlandsche Taal (webuitgave)

Kluge, F. & E. Seebold, Etymologisches Wörterbuch der deutschen Sprache, 24., durchgesehene und erweiterte Auflage (2002)

Krahe, H. & W. Meid, Germanische Sprachwissenschaft III: Wortbildungslehre (Berlijn, 1969)

Kroonen, G., Etymological Dictionary of Proto-Germanic (Leiden, 2013)

Philippa, M., e.a., Etymologisch Woordenboek van het Nederlands (webuitgave)

Schönfeld, M., Historische Grammatica van het Nederlands, 8e druk (Zutphen, 1970)

Vaan, M. de, Etymological Dictionary of Latin and the other Italic Languages (Leiden, 2008)


Viewing all articles
Browse latest Browse all 374