Quantcast
Channel: Taaldacht
Viewing all articles
Browse latest Browse all 374

Een inlandse esdoorn in ere hersteld

$
0
0

Hoewel zijn gevleugelde vruchten bij vlagen best een eind kunnen dwarrelen is de Spaanse aak niet uit Spanje komen overwaaien. Hij heet ook veldesdoorn, maar dat doet hem evenmin recht. Heerlijk in de herfst met bladeren diepgeel heeft deze boom hier andere, oeroude namen: aver en mapel.

Niet uit het verre zuidwesten
Waarom deze hier inheemse boom in hemelsnaam Spaanse aak is gaan heten? Het welbekende Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) wijst erop dat hij ook Spaanse eik werd genoemd en stelt dat aak wel een oude gewestelijke vorm van eik is, terwijl Spaans in dit verband is op te vatten als ‘vreemd, zonderling’. Het is een ‘vreemde eik’ omdat hij wat lijkt op een echte eik, met het oog op bark, hout en lover enigszins.

Het is ook mogelijk dat aak niet zozeer een gewestelijke vorm van eik is maar ontstaan als verhaspeling van eik en aker, een evenknie van Engels acorn ‘eikel’. Vandaar werd de eik in de middeleeuwen en nog enige tijd daarna ook wel akerboom genoemd, in Holland althans. De overeenkomst met Latijn acer ‘esdoorn’ is ondertussen opvallend maar volgens het WNT slechts toeval.

Een der esdoorns
De Spaanse aak heet tevens veldesdoorn als naverwant van de gewone esdoorn, die spitsere bladeren heeft en oorspronkelijk beperkt was tot het zuiden en wel ook het oosten van de Lage Landen. Zij verschillen ook in de vorm van hun vleugelvruchten: bij de veldesdoorn staan de vleugels recht uiteen, bij de gewone esdoorn in een hoek.

Overigens is esdoorn geen verwijzing naar de boom die es heet maar een ietwat verbasterde afleiding van—of samenstelling met—ast ‘knoest’ (later ‘tak’). De knoesten van de esdoorn zorgen te meer voor welgelijnd en zeer sterk hout, in vervlogen tijden zeer geliefd voor de maak van nappen bijvoorbeeld.

In het Duits staat het hele geslacht esdoorn bekend als Ahorn en dat woord is door onze taal weer overgenomen. Het is een voortzetting van Oudgermaans *ahurnaz en aldus verwant aan Latijn acer ‘esdoorn’. Voor hun oorsprong valt algauw te denken aan de Indo-Europese wortel *aḱ-, ouder *h2eḱ- ‘scherp (zijn)’, in verband met die wat spitsere bladeren van de gewone esdoorn.

veldesdoorn4
Het groene lover van een veldesdoorn ten voorjaar

Een mapel
De veldesdoorn, een vrij kleine boom die vooral in het najaar geen behoorlijke tuin misstaat met zijn gele blad en zwierige lijnen, had in deze streken twee andere namen als erfenis van lang geleden. Dit was in het Oudgermaans, de ooit hier en elders gesproken voorloper van het Nederlands en zustertalen.

De eerste, *mapulaz, ontwikkelde zich tot Oudengels mapul (in mapultréow) en vandaar Engels maple, en op het vasteland tot Westfaals mepelte, met een nader vast te stellen achtervoegsel als het geen verbasterde samenstelling betreft. Een derde voortzetting was Oudnoords mǫpurr, wel met r in stede van l door verhaspeling met mǫsurr ‘knoest, esdoornhout’.

Met een ooit gebruikelijk achtervoegsel voor boom- en struiknamen was er ook de verlengde vorm *mapuldraz, waarvan afkomstig Oudengels mapuldor en Oudsaksisch mapulder. Weer een andere afleiding, wellicht een vrouwelijke vorm *mapuljō, zou de voorloper van de Drentse oordnaam Meppel kunnen zijn. De *j zorgde in dat geval voor Umlaut van de *a tot e.

Het is onbekend wat de diepere herkomst en betekenis hiervan mag wezen, maar de gelijkenis met een andere oude naam voor dezelfde boom valt op: Oudhoogduits mazzoltar, vanwaar Duits Maßholder. Het lijkt een veilige aanname dat diens voorloper een nevenvorm van *mapuldraz is of andersom, onder invloed van weer een ander woord. Hoe dat zit is echter giswerk.

Een aver
De andere ooit bekende naam, *abaraz, wordt rechtstreeks voortgezet door Deens navr en Zweeds naver(lönn), beide met n van het voorgaande lidwoord. Daarnaast bestond er een bijvoeglijke afleiding *abarīnaz ‘veldesdoornen, van veldesdoornhout’, gevormd zoals *aikīnaz ‘eiken, van eikenhout’. Deze ontwikkelde zich tot gewestelijk Duits Eber(n) en met verlies van r ook Westvlaams effen (in effendoorn en effentrul, met trul als denkelijke verwant van Engels tree ‘boom’).

Deze boomnaam of een afleiding ervan zou bovendien kunnen schuilen in enkele oordnamen in de Lage Landen en omstreken, waaronder Afferden (Gelderland), Averbode (Vlaams-Brabant), Avendoren (vroeger Auerendoren, Vlaams-Brabant), Avermate (Oost-Vlaanderen), Averdoingt (Pas-de-Calais), Avroult (vroeger Auerhout, Pas-de-Calais) en ook Aurich (Oost-Friesland).

Over diens diepere herkomst valt gelukkig ook wat te zeggen. Een kennelijke verwant buiten het Germaans is gewestelijk Latijn opulus, die wellicht aan het naburige Keltisch ontleend is en naar een esdoorn verwees, doch onwis welke. Als onderliggende wortel valt vooral te denken aan *op-, ouder *h3ep- ‘werken, uitvoeren’, bekend van onder meer Latijn opus ‘werk’ en Nederlands oefenen. Dan zou het woord aanvankelijk geslagen hebben op werktuigen, mits die toen vaak genoeg van esdoornhout gemaakt werden.

veldesdoorn3

Besluit
Deze boom is al vele duizenden jaren in onze grond geworteld en verdient aldus beter dan de jonge namen Spaanse aak en veldesdoorn, gemakkelijke verwijzingen naar andere bomen. Zijn veel oudere, oorspronkelijke namen in de taal van onze Germaanse voorouders waren *abaraz en *mapulaz. En in het Nederlands zouden die heden aver en mapel luiden. Laat hen zo weer heten en in hun heerlijkheid de heiligdommen van morgen tooien, een edele stichting van Averhoven en Mapelgaarden.

Noot
Het bovenstaande is een uitgebreide herziening van een stuk uit 2016.
Beelden
Herfstlover door Hans Braxmeier (bewerkt). Enige rechten voorbehouden.
Lentelover door Rémi Walle. Enige rechten voorbehouden.
Andermaal herfstlover door Hans Braxmeier. Enige rechten voorbehouden.
Verwijzingen

Berkel, G. van & K. Samplonius, Nederlandse plaatsnamen verklaard (2018)

Bo, L. De, Westvlaamsch Idioticon (Gent, 1892)

Gysseling, M., Toponymisch Woordenboek van België, Nederland, Luxemburg, Noord-Frankrijk en West-Duitsland (vóór 1226) (webuitgave)

Heukels, H., Woordenboek der Nederlandsche volksnamen van planten (1907)

INL, Middelnederlandsch Woordenboek (webuitgave)

INL, Woordenboek der Nederlandsche Taal (webuitgave)

Kuhn, H. & K.-E. Behre, “Ahorn”, in Reallexikon der Germanischen Altertumskunde, Band 1 (1973), blz. 115–6

Loon, J. Van, “Nederlands esdoorn: onomasiologie, dialectgeografie, etymologie”, in Verslagen & Mededelingen van de KANTL, vol. 121, nr. 2 (2011), blz. 229–47

Philippa, M., e.a., Etymologisch Woordenboek van het Nederlands (webuitgave)

Vries, J. de, Altnordisches etymologisches Wörterbuch (Leiden, 1962)

Woeste, Fr., Wörterbuch der westfälischen Mundart (Norden/Leipzig, 1882)


Viewing all articles
Browse latest Browse all 374